De kwaliteit van het onderwijs moet drastisch omhoog en dat is geen kwestie van nog meer geld

De begroting van het ministerie van het Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) steekt ver uit boven die van vrijwel alle andere departementen. Alleen de gezondheidszorg en sociale zekerheid kosten meer. Dit is al decennialang het geval en is zo goed als onomstreden. Het belang van goed onderwijs en hoogstaand wetenschappelijk onderzoek wordt algemeen erkend zodat de gigantische bedragen die eraan gespendeerd worden niet wezenlijk ter discussie staan.
Toch is er iets opmerkelijks aan de hand. Ondanks de enorme investeringen, die in de loop van vele jaren fors zijn gestegen, nemen de klachten over de kwaliteit van het onderwijs hand over hand toe. Sterker nog, hoewel er in zo’n groot en gedifferentieerd terrein altijd specifieke uitzonderingen zullen zijn, is het algemene beeld zodanig negatief dat er zeer wel van een crisis kan worden gesproken. De effectiviteit van al dat geld dat er al die jaren door de overheid in is gepompt is bedroevend laag. Hoe komt dat?
Basale feitenkennis
Zo’n zestig jaar geleden alweer zat ik op de rooms-katholieke lagere school Sint Petrus in Waalwijk. Het was een jongensschool die door broeders werd gerund. Frequente bezoeken aan de kerk (’s ochtends vroeg vóór school) en veel catechismusles hoorden erbij, althans tot ongeveer 1965. Hoewel het mij niet voor de kerk heeft kunnen behouden, heb ik er geen trauma’s aan overgehouden. Ik vermoed dat de erin besloten discipline mij eigenlijk wel goed heeft gedaan.
Met enige nostalgie denk ik terug aan het klassikaal opdreunen van aap-noot-mies dat toch de basis heeft gelegd voor geschriften als deze. Ook het uit het hoofd stampen van de tafel van tien – dat mij nog steeds helpt snel iets te berekenen en logisch te ordenen -, de hoofdsteden van de provincies en de belangrijkste jaartallen uit de vaderlandse geschiedenis hebben de basis gelegd voor het verwerven van latere kennis, inzichten en redeneervermogen. Zonder basale feitenkennis kom je nergens. De jongens op mijn school kwamen uit alle geledingen van de maatschappij en zaten broederlijk door elkaar (met de onvermijdelijke stompen en schoppen onder de tafel).
Hoe staat het er nu – zestig jaar later – voor in wat we ‘basisonderwijs’ moeten noemen (‘lager’ onderwijs geeft natuurlijk geen pas meer)? Het lijkt er sterk op dat de kwaliteit er niet bepaald op is vooruitgegaan; of mogen we stellen dat die achteruit is gekacheld? Dit exact vaststellen is een welhaast onmogelijke taak maar dat geldt niet voor het volgende. De kosten verbonden aan dit onderwijs zijn dramatisch gestegen met de geleidelijke overname door de overheid en de daarmee gepaard gaande invasie van ‘onderwijsdeskundigen’ en indirecte stafmedewerkers. Dit heeft evident niet geleid tot een significante verbetering en zou zeer wel aan een verslechtering bijgedragen kunnen hebben.
Het rendement van al die investeringen door de overheid is dus extreem laag of zelfs negatief. (Hoewel ‘rendement’ voor de nodigen een vies woord zal zijn betekent het niets anders dan wáár voor je geld; geld dat ook aan andere dingen besteed had kunnen worden). Toch blijven velen eisen dat de overheid nóg meer geld steekt in dit disfunctionerend systeem. Een en ander gaat ongetwijfeld in hoge mate ook op voor het voortgezet onderwijs.
Ingewikkeld proces
Fast forward twintig jaar naar een veelbelovende economiestudent die gevraagd wordt een promotieonderzoek te doen voortbouwend op zijn afstudeerscriptie over bedrijfssubsidies. In nauw overleg met mijn promotor professor Theo Stevers heb ik in een paar weken een basaal plan van aanpak opgesteld waarna de goedkeuring van de financiering door de universiteit snel geregeld was (wat verder totaal buiten mij om is gegaan). Zo kon ik snel aan de slag. Ook mijn detachering voor een jaar bij het Wissenschafszentrum Berlin in toen nog West-Berlijn was in een vloek en een zucht geregeld.
Kom daar nu maar eens om. Nu zuchten promovendi in de dop onder de gedetailleerde eisen en bureaucratische rompslomp van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).Er is een uiterst ingewikkeld proces opgetuigd dat indieners van een verzoek tot goedkeuring en financiering volop hoofdpijn en frustratie bezorgt. Ik herinner mij als universitair docent in de periode 2015-2019 nog goed hoezeer collega’s hier mee worstelden, vaak jongelui gebrand op promotieonderzoek, en hoeveel tijd ze kwijt waren aan het invullen van de aanvraag en de daaropvolgende communicatie over gewenste verduidelijkingen, gevraagde (extra) gegevens en wat zoal nog meer te berde werd gebracht. Als ik terugdacht aan mijn eigen ervaringen kon ik een gevoel van medelijden niet onderdrukken.
Waarom zit die NWO er nu tussen? Wat is de toegevoegde waarde? Kunnen die promovendi en hun begeleiders – behorende tot de hoogstopgeleide personen in het land die expert zijn op hun specifieke gebied – dit niet prima zelf regelen (net als vroeger)? Waarom al die kosten, vertragingen en frustraties? Het is een schoolvoorbeeld van falende top-down aansturing, gebaseerd op wantrouwen, terwijl een bottom-up benadering vanuit de mensen die het eigenlijke werk doen veel beter (en goedkoper) zou zijn.
Die bottom-up benadering kan worden ingebed in algemene regels ten aanzien van de opzet en financiering om de kans op wanprestaties en misbruik te minimaliseren. Ook zou een beperkte mate van centrale sturing kunnen worden overwogen. Dit vanwege het nationaal belang verbonden aan het inzetten op zaken die er voor ons land, of voor mijn part voor de wereld, toe doen. Denk anno 2025 aan Artificial Intelligence (AI), de kosten van klimaatbeleid, de impact van de niet-westerse immigratie op onze economie en maatschappij, en inzichten op het gebied van evolutionaire psychologie en biologie. Maar die sturing kun je veel eenvoudiger regelen zonder een centraal, bureaucratisch, kostbaar en traag werkend orgaan als de NWO.
Bezoek van de Onderwijsinspectie
Fast forward nog een keer, nu naar de periode 2012-2019 toen ik, na een kleine 25 jaar in het bedrijfsleven te hebben gewerkt, als docent in dienst was bij achtereenvolgens de Hogeschool Zeeland en de Universiteit van Tilburg. Bij beide heb ik een bezoek van de Onderwijsinspectiemogen aanschouwen. Hoewel ik zelf weinig last heb gehad, zette het de boel aardig op zijn kop. Dat wil zeggen: alles moest uit de kast worden gehaald om de zaak administratief in orde te krijgen zodat eventueel opgevraagde documenten snel konden worden opgesnord, en vinkjes en parafen en dergelijke op de juiste plaats stonden. Verder werd er veel en lang vergaderd, en zong het zo typerende algemene en vage onderwijsjargon door de gangen. Als de inspecteurs weer weg waren haalde men opgelucht adem en ging over tot de orde van de dag.
Wat een farce! De Inspectie is het belangrijkste orgaan dat wordt ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken en tekortkomingen en misstanden te signaleren en aan te (laten) pakken. Het simpele feit is echter dat ze volstrekt niet in staat zijn dat enorme, gedifferentieerde onderwijsterrein ook maar enigszins afdoende te bestrijken. Het is geen verwijt aan de betrokken inspecteurs: zij worden geacht zich een adequaat beeld te vormen aan de hand van gesprekken, observaties, steekproeven en vooral heel veel formulieren die bij elkaar genomen nog geen promille bestrijken van wat er op een school werkelijk gebeurt. Het is een puur bureaucratische, formalistische exercitie geworden die weinig tot niets zegt over wat er echt speelt en wat de feitelijke kwaliteit van het onderwijs is.
Focussen op praktische efficiency
Het is begrijpelijk dat er iets als een centrale Inspectie moet zijn. Maar die zou zich op de echte probleemgevallen moeten focussen en dáár veel meer tijd en energie insteken, met hands-on ingrijpen. Ze moeten de 80/20-regel toepassen – een hoeksteen van efficiency– en niet overal maar wat oppervlakkig rondneuzen. Docenten en schoolleiding zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs, en moeten zo weinig mogelijk voor de voeten worden gelopen, en de ouders moeten de boel in de gaten houden en aan de bel trekken als het misloopt.
Er wordt zodoende heel wat geld verspild in het onderwijs. De kwaliteit moet drastisch omhoog en dat gaat niet door op de huidige weg door te modderen. Het is, toegegeven, geen eenvoudige opgave vanwege de vele verschillende grote uitdagingen waarvoor men zich gesteld ziet. Maar het begint met het focussen op praktische efficiency, effectiviteit en snelheid van handelen, in plaats van op administratieve en bureaucratische processen, en ‘wetenschappelijke’ theorieën waarvan het nut in klas en collegezaal op zijn best twijfelachtig is.
Kort samengevat: het onderwijs moet op de schop!
Ton Appels publiceerde onlangs het boek ‘De overheid op de schop’. Het boek kan HIER gratis worden gedownload.
Wynia’s Week brengt broodnodige, onafhankelijke berichtgeving: drie keer per week, 156 keer per jaar, met artikelen en columns, video’s en podcasts. Onze donateurs maken dat mogelijk. Doet u mee? Hartelijk dank!